Niveau's van aanraken



Binnen onze westerse cultuur is van alle zintuiglijk waarnemen het zwaartepunt op visueel en auditief waarnemen komen te liggen. Daarmee is ons grootste zintuig, de tastzin, in het vergeetboek geraakt. Binnen de haptonomie vormt aanraken en meer nog de kwaliteit van aanraken het essentiële onderdeel van de therapie. Dat er sprake is van kwaliteit van aanraken betekent, dat je op meer dan één manier kunt aanraken. Je moet dus verschil kunnen voelen tussen de manieren aanraken. Wilde ik verder komen in de haptonomie, dan moest ik oefenen in aanraken op verschillende manieren en gevoel daarvoor ontwikkelen door anderen aan te raken.

Iedereen, die bij mij thuis kwam en ook maar enigszins bereid was uit het hemd te gaan, werd door mij betast, op de rug. Ik tastte wat af! ..., maar echte verschillen nam ik slechts zo nu en dan waar. Voelen deed ik natuurlijk genoeg, maar ik was me hier slechts nu en dan van bewust. Immers: voelen doe je altijd; waarnemen is bewust voelen en dat moet je leren. Op een gegeven moment viel het mij op, dat ik mijn "proefkonijnen " grofweg in 3 groepen kon verdelen:

  • Een groep, die er weliswaar geen groot punt van maakte om het bovenlijf te ontbloten, maar eigenlijk weinig zin had in mijn "handtastelijkheden". Ze geloofden absoluut niet in enig nut van de haptonomie.
  • Dan was er een tweede groep, die mij wel wilde helpen, maar niet zo goed wist hoe .... en ik wist dat ook niet. Zij hadden meestal al iets gehoord over haptonomie, maar begrepen niet goed wat het was. Ze wilden het liefste van mij in een notendop een hele uitleg hebben. En die kon ik nog niet geven.
  • En tenslotte een derde groep, die overtuigd was van mijn toekomstig kunnen en het leuk vond om mee te doen, om mij te helpen dat te bereiken.

Toen ik dit onderscheid kon maken, kon ik uit de aantekeningen, die ik steeds had bijgehouden, teruglezen dat ik wel degelijk verschillen had gevoeld. De 3 groepen voelden anders en per groep had ik ongeveer dezelfde ervaringen:

  • Bij de eerste groep kreeg ik het gevoel of mijn hand verdoofd raakte; alsof er een laagje lijm aanzat. Tijdens het aanraken hoorde ik een schraperig/rasperig geluid. Het voelde aan of ik iemand tegen de haren in streek. Het besluit om te stoppen vormde een opluchting -en niet alleen voor mij, geloof ik. De proefpersonen beschreven het als gekriebel, dat snel gaat irriteren; zij kregen er kippenvel van.
  • Bij de tweede groep schoot mijn hand over een soort gepolijst oppervlak. Dat voelt wat prettiger, dan de vorige ervaring, maar je hebt er gauw genoeg van. Om nuances te kunnen voelen, vond ik dat ik mijn tempo sterk moest matigen, maar ik verkrampte dan. Werd ik even afgeleid, dan vloog ik weer in hoog tempo over de rug in het rond. Voor mijn gevoel leverde het niets op. De slachtoffers konden niet zeggen, dat zij "iets" gevoeld hadden. Zij hadden mijn hand gevoeld, maar ze konden zich er geen beeld van vormen. Ze kregen geen kippenvel, maar zodra het aanraken stopte misten ze het volstrekt niet.
  • Bij de derde groep werd in eerste instantie veel gekletst. Ik vertelde uitgebreid wat ik ging doen. Dan pas bewoog ik mijn hand over de rug; een stukje terug; wat langzamer of juist sneller. Maar steeds kondigde ik iedere actie van tevoren aan. Er was ook direct uitwisseling over wat de een voelde en wat de ander. Omdat dat zo leuk was, ging ik door. Op een gegeven moment viel dan het gesprek stil, mijn "konijnen" slaakten zonder uitzondering een diepe zucht en lagen vervolgens voor zich uit te kijken. Dan nam ik onder mijn hand overal de huid van de ander waar. Als ik weer aan mijn rondje begon, dan was het net of mijn hand meegevoerd werd. De ervaring van mijn proefkonijnen was, dat zij mijn hele hand met de ogen dicht hadden kunnen uittekenen. Zij voelden een hele, warme hand op hun huid. Voordat mijn hand weer ging bewegen, wisten ze al waar dat naar toe zou zijn; ze wisten wat hun te wachten stond en dat werkte ontspannend.

Ik had bij mijn groepen proefkonijnen duidelijk drie verschillende manieren van aanraken gevoeld. Mijn groepen proefkonijnen hadden alle drie het aanraken anders ervaren. Wat precies mijn "konijnen" hadden gevoeld als zij aangeraakt werden en of ze per groep hetzelfde hadden ervaren, weet ik niet. Wel kan ik me verplaatsen in een situatie van aangeraakt worden en van daaruit komen tot een verklaring van mijn waarnemingen.

Een voorbeeld:
Ik ben niet bang voor muizen; integendeel. Maar spinnen ... ! Ze zitten, vooral ongewenst, plotseling op je gezicht, op je huid en kriebelen. Mij rijzen de haren te berge. Mijn reactie is onveranderlijk een grote sprong weg van waar ik stond (vlucht) en dan pietsen en wrijven tot het beest op de grond ligt met mijn voet erop. En maar stuffen (agressie). De spin is zonder enige aankondiging binnen mijn Persoonlijke Afstand gedrongen. En daar zal-ie voor boeten. Nog een hele tijd erna schrik ik op bij het minste kriebeltje. Ik ben alert (labiel evenwicht in de agressie-vlucht-balans).

Nog een voorbeeld:
Wij wonen aan de kust en zijn daarom vaak aan het strand te vinden en met ons vele anderen. Soms zit er zand aan je rug en dat veeg je eraf. Maar precies daar, waar je er zelf niet bij kunt om het weg te vegen, juist daar kriebelt en prikt het vreselijk. Een strandbuur, die je ziet worstelen, biedt aan om helpen. Aan de ene kant wil je graag van dat zand af, aan de andere kant ... Je blijft attent.

Allerlaatste voorbeeld: In de zomer van 1990, een dag voor de hittegolf, werd mijn zoontje Bryndan geboren. Het baren van een kind is onveranderlijk een woelige gebeurtenis, waarin vele emoties om de voorrang strijden. Alles verliep in rust, vlot en probleemloos. De baby bleek een gezonde vent, van een gezonde moeder. Zijn broertje Kenrick van 2 jaar begroette hem, amper een uur na de geboorte, met een kusje, een aai over zijn bol en de onsterfelijke woorden: "Oh! Tief (lief)! Wat een dikke!" (Dat laatste wens ik nog steeds te bestrijden). Die dag was het weer al schitterend en erg warm. 's Avonds kreeg ik het koud, heel erg koud. We besloten dat het verstandig was als ik naar bed zou gaan. Boven sloot ik klappertandend de gordijnen en in de tuin bij de buren hoorde ik iemand zeggen, dat het nog 28°C was. Ik kon het dus niet koud hebben en ik had ook helemaal geen zin om in bed te gaan liggen. Ik hoorde niet daar, maar bij mijn vriendje op de bank. Opgerold en dicht tegen hem aan voelde ik me pas weer thuis, daar kon ik me ontspannen en tot rust komen. En na een poosje had ik het ook niet koud meer. Met verstand is lang niet altijd met wijsheid.

Hoe verklaar ik deze waarnemingen nu?
Ons hele lichaam is bedekt met huid, ook onze rug. De huid is qua structuur bij alle zoogdieren gelijk. Ze is evolutionair gezien heel oorspronkelijk. Ze vormt de barrière tussen buitenwereld en individu. Naast bescherming, in het bijzonder tegen uitdrogen, vormt ze ook een groot waarnemingsorgaan. Daarvoor bevinden zich verschillende sensoren in de huid. In de huid vinden dan ook nog oeroude reacties plaats. Deze reacties worden gestuurd door fysische invloeden (bescherming, isolatie), maar ook door psychologische invloeden.
Hoewel niet erg zichtbaar bezit ook de mens beharing. Van oudsher was de primaire functie: het voorkomen van afkoelen. Mensen krijgen nog altijd kippenvel, als ze het koud hebben. Ieder haartje heeft een spiertje en een sensor, die de spanning in dit spiertje meet. Bij een koudesensatie (koudesensor) wordt het haartje overeind getrokken. De bedoeling ervan was, dat er een dikkere isolerende luchtlaag tussen de haren zou ontstaan. Het mag dan niet opvallend zichtbaar zijn, we voelen het wel. Het proces wordt vanuit de hersenen gestuurd.
Daarmee is tevens de weg gebaand voor psychologische reacties. In het spraakgebruik wordt daar wel naar verwezen: tegen de haren in strijken, de haren rijzen me te berge. Is opzetten van de haren niet genoeg, dan wordt de huid zelfs een beetje samengetrokken en daarmee de oppervlakte doorbloeding teruggenomen (kippenvel).
Vanuit de ethologie is het beeld bekend van andere zoogdieren, die hun rugharen in conflictsituaties opzetten om groter te lijken dan ze zijn. Afhankelijk van de agressiemotivatie gaan eerst de haren van de schoudergordel omhoog en naarmate de motivatie groter is gaan de haren bovenop de middenrug, gevolgd door die op de heupgordel (onderrug) omhoog, soms zelfs tot de staart aan toe.

Dit wetende kan ik mijn waarnemingen nu als volgt verklaren:

  • Bij de eerste groep, de mensen, die aanvoelden als schuurpapier en in het eerste voorbeeld, de spin, is sprake van een conflictsituatie tussen de proefpersoon en mij of tussen mij en de spin. In zo'n conflictsituatie worden de haren opgezet en overeind gehouden. Streek ik over de rug van de proefpersonen, dan was een schraperig/rasperig geluid te horen, het voelde aan of ik tegen de haren in streek. Dat was ook zo. In een dergelijk conflict behoor je niet aan te raken. Mijn proefpersonen omschreven het als kriebelend, of irriterend en ze kregen er zelfs kippenvel van. Dat zij niets ondernamen om de situatie te ontlopen zegt veel over hun hulpbereidheid, want ze werden tot een fikse agressie gedreven. Ethologisch gezien waren alle waarschuwingssignalen in stelling gebracht. Onder deze bijzondere omstandigheden kan de agressiemotivatie geen directe uitweg vinden; alleen via omgericht gedrag of oversprong- handelingen kan de "leerlaufreaktion" op gang komen. Nog een hele tijd na de confrontatie kan iemand het heel erg koud hebben, of zich onrustig voelen. Waren de proefpersonen uit deze eerste groep eerlijk geweest, ook tegenover zichzelf, dan hadden ze geweigerd om zich te laten aanraken; dan hadden ze "nee" gezegd. Evenzeer als zij zich hadden laten "dwingen" om iets te doen waar ze eigenlijk niets voor voelden, zo werd ik "gedwongen" om met hun weerstand om te gaan. Zij wilden geen inleiding horen over wat de bedoeling was; ik moest oefenen in aanraken: oefenen dus. Het opgeluchte gevoel, zodra we stopten, geeft aan hoe we ook in een innerlijk conflict verdeeld waren geweest tussen stoppen-of-doorgaan. Pas achteraf realiseer ik me hoe waardevol deze groep geweest is.
  • Bij de tweede groep, de mensen met een gladde huid, en in het tweede voorbeeld (het strand) is geen sprake van een conflict tussen de proefpersoon en mij of tussen mij en de zand-weg-veger. In dit geval is er sprake van een innerlijk conflict: wil ik wel - of wil ik niet. Daarbij liggen de reacties voor alle eventualiteiten open, iemand is gespannen: de huid staat strak. Iemand is in deze situatie niet erg toegankelijk. Mijn proefpersonen verwoordden dat door te zeggen dat ze "niets gevoeld" hadden, zij waren te druk bezig met hun innerlijk conflict. Ik had een glad oppervlak, de gespannen huid, ervaren. Hun ambivalente houding, help ik wel goed of niet, veroorzaakte bij mij eveneens twijfel over de vraag: doe ik het wel goed, of niet. Bij deze groep bleek dat de spanning een tweede keer veel minder was, wanneer we de eerste ervaring terdege hadden geëvalueerd.
  • Bij de derde groep was de beginsituatie heel anders dan bij de eerste twee groepen. Bij deze groep heerste in eerste instantie nieuwsgierigheid. Zij vonden het leuk en hadden een houding van "laat maar rommelen zolang het maar lekker is". Hun nieuwsgierigheid was ook gebaseerd op de vraag of ze het "lekker" zouden vinden, "of ze al lekker kon aanraken". Door ons gesprek ruimden we de conflicten op. De sfeer werd zo veilig, dat zij zich konden ontspannen. De spanning verdween ook van de huid. Deze proefpersonen raakten betrokken bij de situatie en daardoor toegankelijk voor het aanraken. Zij voelden mijn hele hand op hun huid en wel zo, dat zij hem uit zouden kunnen tekenen. Ik voelde onder mijn hand overal de huid van de ander. In deze situatie was sprake van samenwerking, er was ook geen aanleiding voor het oproepen van innerlijke conflicten. Zo die al opdoemden, dan werden zij uit de weg geruimd door erover te praten. Bij deze groep nam ik een derde niveau van aanraken waar. Dat was echter niet alles. De proefpersonen uit de derde groep konden aangeven, wanneer zij het aanraken "lekker" en wanneer zij het anders vonden. Zolang zij aangeraakt werden aan de zones waar ze het "lekker" vonden, dan lagen ze dromerig voor zich uit te kijken. Zodra zij het niet meer "lekker" vonden, dan bleken dat zones te zijn waar ze zelf spanning opgebouwd hielden. Dan begon het gesprek weer. Meestal vertelden ze dan ook iets over zichzelf. Voor mij voelde het dan aan als bij een van de eerste twee groepen. Blijkbaar riep het aanraken op die plaatsen een reactie op waardoor de proefpersonen in een innerlijk conflict raakten.

"Is iemand in een innerlijk conflict verwikkeld, dan wordt zijn gedrag intensief en gecompliceerd. Doordat hij in zichzelf verdeeld is in twee tegengestelde richtingen, is het hem onmogelijk aan een van beide motivaties gehoor te geven. Elk sluit de ander uit, maar niet zo dat de persoon kalm blijft, of dat zijn probleem opgelost wordt. 1ntegendeel, op zulke momenten is er spanning en opwinding, in zowel houding als beweging. De vreemde acties die vertoond worden,vormden de basis voor de evolutie van lichaamstaal." (5)

Spanningen worden niet alleen voelbaar en zichtbaar geuit op het niveau van de haren of de huid, maar ook op het niveau van spieren. Door spiergroepen aan te spannen kunnen we onze houding en onze bewegingen aanpassen aan de omstandigheden. De rugspieren spelen hierbij een overheersende rol. De rugspieren zijn in te delen in drie zones. De spieren van de bovenrug, de spieren van de middenrug en de spieren van de onderrug.
Aanspannen van de spieren van de schoudergordel (bovenrug), zorgt ervoor dat de schouders opgetrokken en gefixeerd worden. Zo ondersteunen zij de armen bij het uitoefenen van duwkracht. Het hele lichaam komt naar voren. De meeste kracht wordt uitgeoefend door de beenspieren. Zouden de spieren van de schoudergordel zich onverwacht ontspannen, dan zou het hoofd naar voren schieten. Dat geeft een grote kans op blessures.
In conflictsituaties nemen we dezelfde houding aan, een verdedigende houding (defensieve agressie). Er is echter niets waartegen we duwkracht nodig hebben. Door het aanspannen van de schouderspieren buigt het lichaam iets naar voren. Het toont kleiner. De schouders worden gekromd en de armen naar voren gestrekt. De bedreiging wordt in gebaar op afstand gehouden.
De armen kunnen ook gekromd opgeheven worden en beschermen zo het hoofd. In deze houding met de armen hangend langs het lichaam herkent ieder mens het deemoedsgebaar.
Aanspannen van de spieren van de middenrug daarentegen, ontlast de armspieren bij het uitoefenen van trekkracht. Het hele lichaam leunt in achterwaartse richting. Weer wordt de meeste kracht geleverd door de beenspieren. Zouden de spieren van de middenrug plotseling ontspannen, dan zou je achterover vallen. In zo'n geval is het een reflexmatige beweging om de handen als steun achterwaarts te plaatsen. Het hoofd en de ruggengraat worden dan behoed voor een val op de grond, met kans op blessures. Ook deze houding nemen we aan in conflictsituaties, de aanvallende houding (offensieve agressie). Het is dan een: kom-maar-op gebaar. Doordat de spieren van de schoudergordel min of meer ontspannen zijn hebben de armen hun maximale reach. Deze houding kan wat geaccentueerd worden door de schouders naar achteren te trekken en de bilspieren aan te spannen. Het lichaam is dan maximaal gestrekt en toont groter. Ieder mens herkent hierin de imponeerhoudinq.
De spieren van de onderrug hebben en houden de zware taak om het hele bouwwerk in rechtopgaande stand te houden, welke disbalans de bovenbouw ook nastreeft. Deze spieren zijn in iedere niet-rust situatie aan het werk. Als zij het opgeven dan stort het kaartenhuis ineen, dan zakt iemand in elkaar. Voor iedereen is dat te herkennen als: vermoeidheid.
Waarom heeft de mens zich dan toch ontwikkeld tot een sprekend wezen? Zeker niet om zichzelf te kunnen zijn. In woorden kun je je net zo voordoen als jezelf wilt. De toehoorder (auditief waarnemer) heeft slechts de keuze om geloof te hechten aan die woorden of niet. In houding kun je al veel minder liegen. Een aangeleerde, niet van binnenuit beleefde houding, leidt altijd tot een combinatie van de werkelijke en de aangenomen stand. Dat ziet er raar uit. Als kijker (visueel waarnemer) kun je slechts gokken wat de eigenlijke bij de persoon passende houding is.
Maar op het niveau van de oeroude reacties, ons reflexmatig reageren op omstandigheden, kun je niet meer liegen. Reflexen heb je niet in de hand. Tenzij als Haptotherapeut

Vorige  Volgende


.