We beginnen bij het begin:



Kenrick, mijn zoontje, is bevriend met draken, monsters en robots... d.w.z. overdag. 's Avonds rond bedtijd is hij plotseling bang voor zijn vrienden van overdag en wij, zijn ouders, moeten hen verjagen en wel-te-rusten-kusjes geven bij het open raam! Aansluitend moeten we dan nog een verhaaltje voorlezen en als het meezit is Kenrick daarna in diepe rust. Volgens Kenrick kan Ronald, zijn vader, de draken lang niet zo goed verjagen als zijn Mam, want zij doet dat op "haptonomische grondslag". Als je 3 bent is dat een moeilijke kreet. Hij houdt het op "Happopopie".

Waarom zegt hij dat Happopopie beter werkt? Wat is dan het verschil?
Om de draken te verjagen hoef je alleen het raam open te zetten, de draken naar huis te sturen, raam dicht en klaar. Maar volgens Kenrick komen zij dan terug en bij voorkeur één voor één. Toch is technisch gesproken aan alle eisen voldaan. Alleen gevoelsmatig blijkbaar nog niet. De draken (Kenrick) vragen om aandacht en zelfs negatieve aandacht is aandacht. Met Happopopie krijgt iedere draak even onverdeelde positieve aandacht:

"Kom jongens, Kenrick moet slapen en jullie gaan naar huis. Jij eerst? Je Mama staat al buiten op je te wachten. Kijk maar, daar! Ga maar gauw naar haar toe. Natuurlijk mag je morgen als het licht is weer komen spelen. Maar eerst lief gaan slapen. Dag!" Een wel-te-rusten-kusje tot besluit, de behoefte aan aandacht is vervuld en het raam kan zelfs open blijven.

Het verschil zit hem blijkbaar in een stukje getoond affect.
Dat tonen van affect werkt niet alleen bij Happopopie; het vormt hèt fundament van de haptonomie. Frans Veldman, de grondlegger van de haptonomie, definieert het als volgt:

"Haptonomie representeert een wetenschap van het menselijk gevoel en gevoelsleven en is kortweg te definieren als "de wetenschap der affectiviteit " (1)

Binnen de wereld van de hulpverlening neemt de haptonomie een eigen plaats in. Het heeft zijn eigen uitgangspunten, gebaseerd op een eigen theorie en een eigen praktische uitvoering.
In het algemeen zijn de uitgangspunten van hulpverlening in de gezondheidszorg, enigszins gechargeerd, gebaseerd op de tegenstellingen: gezond/ziek, normaal/abnormaal, positief/negatief. Gezond zijn, normaal zijn, positief zijn, vormen een ideaalbeeld met een verhoogde kans op overleven. De hulpverlener is ervoor om te zorgen dat een hulpvrager aan dat ideaalbeeld gaat beantwoorden. De hulpvrager is daarbij evenwel nogal passief aanwezig. Als de sociale omgeving die passiviteit ook nog bekrachtigt, kan dit invalidiserend werken. Voor de hulpvrager blijft dan slechts de mogelijkheid over om het leven lijdend te lijden.
Frans Veldman is fysiotherapeut en orthopedagoog. Hij werkte in het Canisius Ziekenhuis in Nijmegen o.a. met rheumapatiënten. Daar merkte hij, dat aanraken en meer nog de kwaliteit van het aanraken van wezenlijk belang konden zijn voor succes in een therapie. Het viel hem op dat hij meer bereikte als hij behandelde met gevoel, door betrokkenheid te tonen, dan door puur technisch handelen. Hij bleek tevens zijn patiënten uit hun passieve rol te kunnen halen en weer actief een rol te laten vervullen in hun bestaan. Anders gezegd: als je, niet meer kunt lopen, betekent dat niet dat je je pap niet meer zelf kunt lepelen.
Tussen 1945 en 1965 nemen Frans Veldmans ideeën op grond van deze ervaringen steeds vastere vorm aan. Hij vormt zich een beeld van "de mens in de wereld", waarin iedereen ruimte krijgt om te overleven. Hij verlaat grotendeels de manier van klachtenbestrijding die eigen is aan de fysiotherapie en betrekt juist aspecten uit de ontwikkelings-psychologie in de therapie. Hij gaat over op een therapievorm, die gekenmerkt wordt door een samenwerken tussen therapeut en patiënt. Hij noemt dat communicatie op basis van de aanraking en hij noemt deze therapievorm: haptonomie.

In 1965 sticht Frans Veldman de Academie voor haptonomie in Nijmegen. De methode, die de haptonomie in de therapie volgt heeft als uitgangspunt gehad:

"Confronteren met het niet- kunnen, mits je kunt helpen kunnen".(2)


Later vond men niet-kunnen te negatief en te absoluut. Er is altijd een beetje kunnen voor handen. Het uitgangspunt werd anders geformuleerd:

"Aanspreken van het kunnen, om van daaruit te komen tot grensverleggingen". (2)

De eerste stap in de therapie van Veldman is de "flanktoets".
Iemand wordt aangeraakt/vastgepakt in de flanken. Er zal dan één van de volgende reacties optreden:
        iemand verzet zich tegen die aanraking en tracht zich eraan te onttrekken, of
        iemand verzet zich niet.
In het eerste geval probeert iemand de aanraking te ontlopen of uit de weg te gaan. Veldman vertaalde dit naar een breder perspectief:
        hij ontvlucht problemen.
Deze reactie kan volgens Veldman opgevat worden als een teken van niet-kunnen omgaan met problemen. In het tweede geval is iemand in staat om gerezen problemen aan te pakken en uit de weg te ruimen. Dat duidt op kunnen. Het doel van dit deel van de therapie is om mensen het verschil tussen kunnen en niet-kunnen te laten ervaren, te laten voelen.
Aansluitend is het de bedoeling dat zij leren hun gevoel te gebruiken en hun niet-kunnen om te vormen naar een kunnen. Of, volgens het nieuwe uitgangspunt:
        Het beetie kunnen omgaan met problemen aanspreken om van daaruit steeds beter te
        leren om moeilijkheden het hoofd te bieden.
Daarvoor wordt gebruik gemaakt van het zogenaamde Drie-luik. Dit Drie-luik bestaat achtereenvolgens uit:
        het aanraken van de rug,
        het aanraken van de benen en
        het aanraken van de buik.
Bij het aanraken van de onderrug wordt geleerd om de tast te verleggen (voel mijn hand, elleboog, schouder). Bij het aanraken van de benen wordt geleerd om verlichting te vinden door je te laten aanraken. En bij het aanraken van de buik is het de opzet dat de andere twee integreren.
Het doel van de gehele therapie is om mensen te leren voelen; om mensen zich bewust te laten worden van hun gevoel en daarmee van hun gevoelens. Door hen te leren bewust gebruik te maken van hun gevoel en dat niet uit de weg te gaan, zullen zij geleidelijk, beter opgewassen zijn tegen de problemen van het dagelijks bestaan. Op deze wijze werkt de therapie ook weer toe naar het ideaalbeeld met een verhoogde kans op overleven. Ook nu beoordeelt de hulpverlener wanneer de hulpvrager het ideaalbeeld begint te benaderen. De hulpvrager is weliswaar actiever bij het proces betrokken, maar de therapeut bepaalt wat goed en niet goed is. De hulpvrager kan nu het leven leidend lijden.
Hiermee is het verhaal nog niet af. Zoals veel dingen in dit leven, komt ook dit in drieën. In de loop van de geschiedenis zie je dat ontwikkelingen in o.a. wetenschap en techniek steeds passen in een tijdsbeeld. Ze ontstaan niet vanuit een vacuüm, maar vormen een onlosmakelijk onderdeel van de maatschappelijke ontwikkelingen. Zo ook de ontwikkeling van de haptonomie, in de na-oorlogse periode.
In de periode na de tweede wereldoorlog zijn de volgende ontwikkelingen opgetreden:

1. 1945-1965:
de "Wederopbouw".
Een regentenmaatschappij. Een restauratie van de wijze, waarop de samenleving voor de tweede wereldoorlog was georganiseerd. In deze periode staat de economische vooruitgang voorop. Er is weinig invloed van het individu; de staat/de regenten regeren. Het is de tijd waarin de sociale wetgeving tot ontwikkeling komt.

2. 1960-1970:
de "Revolte".
Deze periode wordt gekenmerkt door het groeiend verzet tegen de regentenmaatschappij. Bewegingen uit die tijd zijn: nozems, studentenverzet, Maagdenhuisbezetting, de Provobeweging, de Parijse revolte (1968). Dit is de tijd waarin de verzorgingsstaat tot wasdom komt. De Staat stelt zich verantwoordelijk voor iedereen en zorgt voor individuele zekerheid.

3. 1970-1980:
de "Verzorgingsstaat".
Een onrustige periode. Dit is de tijd van de flower-power, het verzet tegen de Vietnam-oorlog. In deze periode bloeien de communes, een vorm van samenleven, waarin het individu alles deelt met anderen; autoriteit bestaat niet. Iedereen heeft het recht zich met alle anderen te bemoeien, hem aan te spreken op zijn gedrag en manier van leven.

4. 1980-1985:
de "late verzorgingsstaat".
Het "IK-tijdperk. Als reactie op de communes viert in deze periode het egocentrisme hoogtij; economische recessie, Thatcherisme, de Reaganomics en bezuinigingen.

5. 1985-199.:
de "Post-verzorgingsstaat".
De afbouw van de verzorgingsstaat. Het individu is zelf verantwoordelijk en de staat is slechts aanwezig als vangnet.

De ontwikkelingen binnen de haptonomie passen keurig op deze tijdsbalk. Tijdens de "Wederopbouw" krijgt men in de gezondheidszorg in toenemende mate te maken met diegenen, die niet meer mee kunnen komen. In deze periode vindt de haptonomie zijn oorsprong. Het tijdsbeeld komt duidelijk tot uitdrukking in de therapievorm.
In de hierop volgende perioden vinden ook in de haptonomie veranderingen plaats. Naast de natuurlijke groei, die optreedt in een jong vakgebied, vinden ook ontwikkelingen plaats in denken en doen, die zover van de hoofdtak gaan afwijken, dat een nieuwe stijl ontstaat.

Een nieuwe stijl is o.a. ontwikkeld door Anne Jan van Minnen. Van Minnen is een fysiotherapeut en in 1966 in contact gekomen met de haptonomie. Tot 1984 is hij aan de Akademie voor Haptonomie verbonden geweest eerst als cursist en daarna als docent en directeur.
In 1987 richt hij het Instituut voor Toegepaste Haptonomie (ITH) in Berg en Dal op, waar hij haptonomie volgens een nieuwe stijl doceert.
Deze stijl wijkt op een aantal punten af van de (klassieke) haptonomie. Het ideaalbeeld van gezond, normaal en positief, om te komen tot een verhoogde kans van overleven verliest zijn belang. Uitgaande van het enorme scala aan individuele verschillen tussen mensen, ook in de zin van behoeften, wint het belang om te komen tot een eigen manier van leven terrein. Als je geen ideaalbeeld voor ogen staat is "confronteren" ook niet meer nodig. De therapie is dan ook meer gericht op het laten beleven van wat men voelt. De nadruk ligt niet op wat je kunt worden. Dit leidt altijd tot het inroepen van een techniek. De nadruk ligt juist op wie je bent. Om te laten zien wie je bent, wordt een appèl gedaan op de sfeer in de omgeving. Heel belangrijk in deze therapie zijn dan ook de grootheden: veiligheid, vertrouwen en zekerheid. Later zal ik deze uitvoerig bespreken.
De therapeut, tenslotte, verliest zijn grote invloed en is als begeleider in een groeiproces aanwezig, als vangnet. Hiermee loopt de ontwikkeling van deze nieuwe stijl in de haptonomie parallel aan de behoeften van de samenleving en de maatschappelijke ontwikkelingen van "de post-verzorgingsstaat".
Het aanraken blijft ook in de nieuwe stijl belangrijk. "Haptonomische begeleiding" zonder het aanraken mist zijn essentie en is hoogstens "begeleiding". De manier van aanraken verandert echter sterk. Van Minnen stapt in zijn therapie af van de "flank- toets" en "het drieluik". Hiervoor in de plaats stelt hij de Vitale Ruimte en de Vitale Beweging. De Vitale Ruimte is de plaats die iemand voor zichzelf inruimt in zijn sociale omgeving. De Vitale Beweging is de weerspiegeling van die Vitale Ruimte en is aan den lijve voelbaar te maken. Op een bespreking van deze beide grootheden zal ik later uitvoering ingaan. Door de rol die de therapeut toebedeeld krijgt en de rol die de hulpvrager speelt, geeft deze nieuwe stijl in de haptonomie de hulpvrager de gelegenheid zijn leven leidend te leiden.

Rijst de vraag, wat een ethologe zoekt bij de haptonomie. In gesprekken met een vriendin, een Haptotherapeute, viel het mij op dat ethologie en haptonomie heel veel raakvlakken hadden. Van de ethologie had ik me een aardig beeld opgebouwd. Maar wat nu precies haptonomie inhield, daar kon ik niet goed achter komen. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt.
De ethologie, of kortweg "gedragsleer" is een onderdeel van de biologie. De ethologie tracht het gedrag van mens en dier op natuurwetenschappelijke wijze te beschrijven. Men streeft naar het vaststellen van wetmatigheden -zeg de grootste gemene deler- van het gedrag. Gedrag is datgene dat iemand van zichzelf toont in houding en gebaar. Gedrag is ook wat je van een ander waarneemt. In wisselwerking bepaalt gedrag van de een het gedrag van de ander. Individuele eigenschappen en ontwikkelingen bepalen iemands gedrag en daarmee zijn plaats en rol in sociaal verband. Het beschrijven van dit gedragsmatig functioneren behoort tot het terrein van de ethologie.
Zo lang iemand zich wel voelt in zijn omstandigheden is er niets aan de hand. Anders wordt het wanneer hij/zij een plaats en rol krijgt toebedeeld die hem/haar niet "op het lijf" geschreven zijn. In het algemeen is iemand zich niet bewust van zijn eigen gedrag. We reageren reflex- of gevoelsmatig op situaties zoals die zich voordoen. De haptonomie richt zich nu juist op het bewust maken van het gevoelsmatig functioneren.
Vanuit de wetenschap is er de drang om dingen te definiëren. Definities vormen een houvast. Ze maken het gedefinieerde voor iedereen waarneembaar en bespreekbaar.

‹‹ ...Ik weet, geloof ik, al weer wat Kant zei:
"Begriffe ohne Anschauunge sind leer,
Anschauunge ohne Begriffe sind tot.
"Zolang je geen namen geeft,
neem je niet waar wat je ziet. "›› (3)

Definiëren is niet: net zolang proberen tot alles binnen de definitie valt. Het is de beschrijving van een "grootste gemene deler". Alles wat niet onder een bepaalde definitie te vangen valt, is het bekijken juist extra waard.

Ik heb hier de basisbegrippen uit de cursus haptonomie vanuit mijn voorgeschiedenis willen beschrijven. Een belangrijk credo in de opleiding is:

"niet zoeken naar wat men heeft,
maar zoeken naar wie men is ". (4)

Uit die zin kun je halen, dat het niet zo belangrijk is welke diploma's iemand heeft gehaald, maar meer of hij de geboden stof een eigen, bij hemzelf passende, vorm heeft weten te geven.
Als ethologe heb ik mezelf nooit één-zoals-andere ethologen gevoeld, maar één van een groep met eenzelfde opleiding doch met een eigen ontwikkeling. Ontwikkeling geschiedt immers altijd vanuit een verleden. Je eigen verleden neem je altijd mee. Je mag dan ook verwachten, dat mijn verhaal duidelijk beïnvloed zal zijn door natuurwetenschappelijk denken.

Het beschrijven van de basisbegrippen: veiligheid, vertrouwen, zekerheid, Vitale Ruimte en Vitale Beweging is mijn doel.

Vorige  Volgende


.